Na de zomer van 2002, ging ik aan de Universiteit psychologie studeren. Het was het enige wat me wel leuk leek, en dat werd best een leuk jaar, want ik had al snel een vriendengroepje waar mee ik op trok. Ik herkende een meisje van mijn middelbare school, dat een jaar hoger had gezeten dan ik. Ze deed nu ook het eerste jaar van psychologie. En in de trein vond ik ook snel mensen met wie ik optrok. Natuurlijk had ik m’n oog ook weer op verschillende dames laten vallen, maar tot contact kwam het weer niet echt. Ik was erg met mezelf bezig, en kon me niet goed richten op de studie, waardoor ik m’n tentamens regelmatig niet haalde. Ik vond de omgeving ook heel intimiderend. Grote collegezalen, heel onpersoonlijk. Met onvoorspelbare professoren, die zomaar mensen voor lul zetten soms, voor een zaal van 200 mensen. Droge stof, waarbij je nooit wist, wat ze uiteindelijk wilden weten op het tentamen. Ik was bij alle colleges, maar pikte weinig op, voor de verandering. Daarvoor waren m’n klachten gewoon te groot. M’n bril zette ik niet meer op, want daar was ik overgevoelig voor geworden. Ik voelde hem de hele tijd zitten en had een negatief beeld daarvan gekregen. Ik voelde mezelf constant tekortschieten in alles wat ik deed. Als ik onderwerpen moest kiezen in de werkcolleges om over te schrijven, dan waren het meestal zaken als ‘hooggevoeligheid’ en de relatie tot psychische stoornissen (werd hierom wel eens ‘ambitieus’ genoemd), en het werd me duidelijk dat ik eigenlijk vooral mezelf wilde leren begrijpen, wat niet zo’n goede reden is om psychologie te studeren.
Soms sprak ik af met Frank en Chris, die waren blijven zitten op de middelbare school en nu 6vwo opnieuw deden. We gingen dan de stad in, aten een burger bij McDonald’s en gingen naar de speelhal om te air-hockeyen. Veel lol hadden we dan! Op een middag in november was er een extra college ingelast, terwijl ik met Chris had afgesproken. Hij had nooit een telefoon bij zich, dus ik kon hem ook niet bellen. Toen maakte ik de (verkeerde) keuze om m’n extra college te gaan volgen, want ik was veel te bang dat ik iets zou missen. En ik liet Chris wachten. Ik hoopte dat hij het door zou hebben en naar huis zou gaan. ’s Avonds belde ik hem op en legde het uit. Hij klonk een beetje down. Ik sloot af met: “Nou, dan zie ik je snel!” waarop hij zei: “Misschien!” Ik snapte dit niet goed, maar ik nam aan dat ‘misschien’ op ‘snel’ sloeg…
Een paar dagen later, op een avond, belde de moeder van Chris me op dat Chris niet was thuisgekomen. Ik wist dat hij ook niet altijd lekker in z’n vel zat, en hij had er het wel eens over gehad, dus ik werd meteen ongerust. De volgende morgen, toen ik op de universiteit was, belde ik z’n moeder, en zij vertelde me dat de politie bij hen was, met het slechte nieuws dat Chris zelfmoord had gepleegd. Hij was over de rails gaan lopen vanaf het Station van een dorp vlakbij, en ’s nachts door een goederentrein gegrepen. Ik was echt verbouwereerd en moest terugdenken aan ons laatste telefoongesprek. Heb het tegen wat mensen verteld die er waren en ben toen even buiten gaan zitten om na te denken. Toen ik weer naar binnen ging, kregen we net een college sociologie, en waar ging het over: over zelfmoord! Ik snap niet dat ik tot het eind ben blijven zitten, maar ik voelde me wel gesterkt door m’n vrienden daar. Ook vertelde ik het, op een enigszins onhandige manier aan een meisje met wie ik altijd samen reisde die uit een naburig dorp kwam. Zij had wel eens met Chris en mij in de bus gezeten. Dus zij schrok zich ook wild, en was meteen in tranen, waarop ik even een rustig plekje uitzocht, en vertelde wat er gebeurd was. Het was eng om met de trein toen terug naar huis te reizen. In een naburig dorp kwamen we met wat vrienden van de middelbare school bij elkaar. En ook kwamen we bij elkaar op de middelbare school, waar we een video toonden met foto’s en mooie muziek. Na een paar keer lang huilen, had ik het vóór de begrafenis al allemaal verwerkt en weer op een rijtje, en op de begrafenis sprak ik de zaal toe met de woorden dat ik er vrede mee had. De snelheid van dit alles was bijna surreëel. Maar dat zat in me, alles ging snel en moest snel. Op de begrafenis, die gehouden werd in een grote sporthal, spraken verschillende mensen van onze middelbare school, eigenlijk iedereen van onze vriendengroep. Ook lieten mijn zus Lauren en ik een muziekstuk horen dat Chris, Lauren en ik hadden gemaakt. Ik had alleen geen speciale, galmloze versie gemaakt voor de sporthal. Dus het galmde alle kanten op en was dus slecht te horen. Het stuk was ook niet af, maar dat maakte het wel indrukwekkend. Ook speelden er verschillende mensen muziekstukken voor hem, zoals mevrouw Meeren, en Johan. Samen met de vriendengroep en wat vrienden van Chris van vroeger, droegen we de kist de begraafplaats op.
Als ik er nu, jaren later aan terugdenk, dan heb ik er eigenlijk helemaal niet zo’n vrede mee, als dat ik op de begrafenis liet zien. Want waarom had Chris geen hulp gezocht? Ik vind het nog steeds ongelooflijk. En waarom was niemand op de hoogte hoe diep het zat bij hem? Waarom was er geen goede zorg geweest? Waarom wisten ze niet wat er in hem omging? Een leraar schreef in z’n afscheidsboek, dat hij toch wel boos op hem was. En dat zou voor mij pas later komen…
Vanaf die tijd zouden we ieder jaar eind november z’n verjaardag vieren met vrienden bij z’n ouders thuis. Gewoon een mooi moment om hem te herinneren en terug te kijken. We hebben dat tot lang volgehouden, al dunde het op een gegeven moment wel uit.
M’n eerste studiejaar haalde ik uiteindelijk niet.