De weken die volgden op de hel van gebeurtenissen die zich afspeelden in de deeltijdtherapie, waren zwaar. Bij alles wat ik deed, had ik m’n grens erg snel bereikt. Alle dingen die ik graag deed toen ik uit de kliniek kwam, kon ik niet meer. Ik wilde het nog supergraag, maar de angst was gewoon te groot. Telkens als ik m’n kracht/agressie probeerde in te zetten om iets te doen, werd ik meteen overspoeld door angst. En die was nog nooit zo sterk geweest. Ik kon echt níks doen, of ik werd angstig. En de angst was in de therapie steeds groter geworden en trad steeds sneller en heftiger op, doordat er zo’n druk op me werd gezet in die therapie. Het houdt als het ware de agressie eronder en m’n agressie mocht er dan ook niet zijn, toen ik de deeltijdtherapie verliet. En een belangrijk onderdeel van identiteit is juist dat je eigen gevoelens (waaronder boosheid) er mogen zijn. Ik voelde me niemand en er was niks eigens aan mij. Ik liet alles over me heen komen. Het was nu zaak dat ik begeleid ging worden zodat ik kon rehabiliteren.
Ik werd doorgestuurd naar de psychiatrische kliniek van de GGz, in dezelfde stad als de deeltijdbehandeling. Daar had ik een gesprek, waarna besloten werd om mij door te sturen naar het RIC (reïntegratiecentrum van de GGz). Daar werd besloten mij in deeltijd langs te laten komen, omdat ik het thuis bij m’n ouders wel redelijk redde. Ik zou drie keer per week een dagdeel langskomen. Rina werd mijn persoonlijk begeleider (PB-er). Toen ik voor het eerst een dagdeel langskwam, verbaasde ik me erover dat er geen therapieën waren. Het was gewoon een huis waar psychiatrisch patiënten woonden. En ik zag meer mensen die het slecht hadden en niks deden. Ik slorpte al hun gevoelens op, en ik ging me er niet beter van voelen. Ik vond het vreselijk om zo afgezakt te zijn, maar ik kon toch redelijk snel contact maken met de mensen die er woonden, waardoor ze wat minder eng werden. Maar ik was ook ontzettend angstig, en vertrouwde niet veel mensen. De begeleiding al helemaal niet. Mijn vertrouwen in de hulpverlening was gedaald tot nul komma nul. Bovendien moesten zij mij nog leren kennen, en daardoor zeiden ze vaak dingen die niet klopte. Hierdoor was ik thuis in m’n hoofd met hen in gevecht. Ik vertelde wat voor therapieprocessen ik had doorlopen en hoezeer ik het gevoel gehad had dat mijn agressie werd afgekeurd in die deeltijdtherapie. Ik heb lange tijd het idee gehad, dat ze niet begrepen hoe ik in elkaar zat, en dat ze mij maar een verwend en boosaardig ventje vonden dat nu eindelijk eens volwassen moest worden. De eerste tijd op het RIC walgde ik dan ook van alles en iedereen, ik stond regelmatig stiekem te kokhalzen. Desmond, mijn therapeut in de kliniek, vroeg wel eens: “Wat zit er voor gevoel achter walging!” Waarop hij zelf het antwoord al gaf: “Moorddadige woede!!!” en ik was het daar helemaal mee eens.
Ik richtte me vrij snel op het doen van ontspannende activitetiten, want dat had ik echt nodig, en ik kon niet veel meer dan dat, door de grote angst. Ik herhaalde steeds weer dat ik dingen wilde doen, iets waar in de deeltijdtherapie veel nadruk op lag in de laatste maanden, en ik wilde hier erg aan voldoen. Voor wat activiteiten werd ik aangemeld bij een dagactiviteitencentrum van de GGz. Ik zou één keer in de week gaan fitnessen en één keer in de week gaan badmintonnen. Eigenlijk heb ik dit een tijd lang op de automatische pilootgedaan. Ik beleefde er geen plezier aan. Eigenlijk beleefde ik nergens plezier aan. Ik was erg veel bezig met de dood en wenste dat wel eens aan één kant, gewoon om uit m’n lijden verlost te worden, en deze gedachte kwam heel dwangmatig terug. Nu begreep ik Chris, nu begreep ik Michael, nu begreep ik Sanne (de zus van een vriendin). Ze hadden zich gewoon zó ontzettend slecht gevoeld, en ze hadden zo weinig hoop gehad dat het beter zou worden, dat de dood de enige optie leek. Gelukkig kon ik redelijk weerstand bieden tegen m’n gedachtes, zodat ik geen impulsieve dingen zou doen.
Het einde van het jaar naderde, en er viel een brief van het UWV op de mat. Ik zou binnenkort herkeurd worden. Ik besloot daar alleen naar toe te gaan, en dat was dom. Want in het gesprek speelde ik natuurlijk mooi weer, zoals ik altijd deed, en wilde ik m’n beperkingen niet laten zien. Ik liet me leiden door de arts met wie ik het gesprek had, en durfde hem niet tegen te spreken. En toen werd ik arbeidsgeschikt verklaard, waarop de angst me om het hart sloeg. Want daar ging m’n inkomen en bovendien moest ik nu een baan zoeken. Het was onmogelijk en gelukkig had ik goede steun van het thuisfront en van Rina. We besloten bezwaar te maken. Samen met m’n ouders en Rina was ik naar deze zitting gegaan. En m’n vader had in een verhaal opgeschreven wat hij ervan vond, en raakte geëmotioneerd. Hij vertelde dat ik lijdde, en dat het onmogelijk was om met zo een druk erop, van mij te verlangen dat ik aan het werk ging, na alles wat er mis was gegaan. M’n moeder beaamde dit. Ook Rina vertelde haar visie op de zaak. En ik vertelde dit keer hoeveel ik last had van angst. En uiteindelijk werd mijn bezwaar gegrond verklaard, en werd ik volledig arbeidsongeschikt verklaard. Ik was erg opgelucht. Wel wilden de mensen van het UWV een verslag van m’n deeltijdtherapie, en die ging Rina opvragen bij Eelco de Smet. Dat verslag heb ik uiteindelijk ook gelezen, en ik vond het vreselijk! In dat verslag werd constant naar mij gewezen, dat ik agressieve fantasieën had aan het begin, dat ik splitste, dat ik agressief reageer op kritiek, dat ik het contact steeds kapot maak enzovoort, dat ik passief ben en niet lijk te groeien. Nergens stond wat de therapeuten hadden gedaan om mij zover te krijgen dat ik de vernieling inging. En er bleek nergens uit dat er begrip was van hoe de situatie was ontstaan. Er werd enkel gezegd dat ik te kwetsbaar was om verder te gaan. Nergens stond dat zij verantwoordelijk waren voor het blootleggen van deze ‘kwetsbaarheid’. (Dat woord klinkt trouwens alsof het een acceptabele staat van zijn is, maar dat is het geenszins). Ik vertelde dit aan Rina, en toen zei ze dat Eelco sprak van een kwetsbaarheid, waarop zij had gezegd: “Ja maar het is een ernstige kwetsbaarheid!” waarop hij toegaf dat hij een verkeerde inschatting had gemaakt, al betwijfel ik soms of hij werkelijk een inschatting heeft gemaakt, maar misschien is dit niet reëel. Ook vertelde Rina dat Eelco me nog een aantal gesprekken aanbood om er over te praten, maar ik voelde me nog dermate slecht dat ik daar geen gebruik van wilde maken. Bovendien vertrouwde ik hem voor geen cent. Ik had heel erg het beeld van hem dat hij de fout in de doofpot heeft willen stoppen; dat hij al z’n medetherapeuten dom heeft gehouden en hen daar niks over heeft gezegd, om z’n eigen hachie te redden; dat hij geen enkel inzicht heeft in wat deze fout voor mij betekend heeft. En wat er zich in die aangeboden gesprekken zou afspelen, had ik al precies in m’n hoofd: ik zou me niet kunnen verdedigen – omdat m’n wantrouwen en boosheid zó enorm was dat ik hem, bij één zinnetje van hem, het liefst 30 minuten zou willen preken, maar dit tóch niet zou kunnen – en híj zou zichzelf constant verdedigen, en daar had ie naar mijn idee het recht niet toe!! Wat ik merkte bij Rina was dat ze weinig woorden vuil maakte aan de fout die was gemaakt. Ik had het fijner gevonden als ik wat overtuigender begrip had gekregen. Het leek enigszins of ze Eelco wilde beschermen. Maar ik kan het mishebben.
De maanden die volgden bleven zwaar, maar trouw dat ik altijd was geweest in het volgen van mijn therapieën, kwam ik ook trouw op het RIC. En ik raakte langzaamaan gewend aan iedereen. Met nieuwe mensen probeerde ik altijd meteen te praten, zodat ik ze leerde kennen en zij mij. Op m’n gemak voelde ik me nog niet, daarvoor was ik nog te angstig. Ik had een gesprek met een psychiater, Henk de Koning. Dat was bizar. Hij was heel snel in oordelen. En ik bracht daar niks tegenin en speelde weer mooi weer. Hij zei: “Je bent dus twee jaar in therapie geweest, en het heeft niks geholpen,” niet wetende dat ik heen en weer geslingerd was tussen uitersten, en het wel degelijk grote invloed had gehad op me. Ook schreef hij in z’n rapportage (dat hoorde ik later van z’n opvolger, dr. Blankenberg) dat hij geen tekenen zag van angst of depressie. Toen bleek maar weer eens dat ik erg in staat was om te misleiden, onbedoeld. Ik kon niet anders. Ik kon mezelf op die momenten niet laten zien. Omdat ik erg aankwam van Zyprexa, het antipsychoticum dat ik slikte, en m’n cholesterol te hoog was, werd besloten om een ander middel te proberen. Dr. Blankenberg dacht aan Orap, een wat ouder middel. Ik probeerde het uit, en dat werd niks. Ik kon het middel niet verdragen. Ik kreeg er als het ware meer geestelijke pijn door, waardoor m’n agressie in m’n benen zat te springen, om naar boven te komen om de pijnlijke gevoelens te dempen, maar ook keihard weer naar m’n tenen werd gedrukt, door hoe ik nu was. Hierdoor kon ik bijna niet stilzitten en wilde ik constant op de vlucht (akathisie). Ook werd ik er erg stijf van, en ik liep als een Parkinson patiënt over straat. En het gekste was wel dat m’n hand op een avond helemaal naar binnentrok, ik leek wel spastisch. De apotheekbeheerder werd ’s avonds laat gebeld of ze een middel voor me had tegen de bijwerkingen, en ze ging speciaal voor me naar de apotheek. Dit medicijn gaf gelukkig meteen verlichting. Later bij de psychiater besloten we over te schakelen op Risperdal, een middel dat ik kreeg toen de verhoging van mijn antidepressivum Efexor onvoldoende hielp tegen de angst, aan het einde van de deeltijdtherapie, maar wat de klachten verergerde, waardoor ik toen Zyprexa kreeg. Maar goed, ik zou het nu nog eens gaan proberen. Wéér namen de angsten erg toe; ik had een hele lijst van angsten die speelden op dat moment (veel dood en verderf), maar Blankenberg verzekerde mij dat dat tijdelijk was, en dat het steeds beter zou gaan. En dat klopte, maar ik zat nog niet helemaal aan dezelfde dosis als met Zyprexa. Het ging een tijdje goed, maar er gebeurden toch wel eens vervelende dingen, die natuurlijk weer een overdreven groot en traumatisch effect op mij hadden, waardoor ik achteruitging, en de angst op een gegeven moment zo groot werd, dat het amper te hanteren was. Dit besprak ik met Rina, en ze vroeg zich af of het niet beter was als ik op het RIC kwam wonen, zodat ik wat meer structuur had. Maar dat zag ik niet zitten, en ik vroeg me af of Risperdal verhoogd kon worden tot de met Zyprexa overeenkomende dosis. En dat mocht. En dat hielp me goed. Maar ik WIL me niet voorstellen hoe het zou zijn, als ik die medicijnen niet had.
Acht maanden nadat het zo misging, schreef ik een brief naar Anke, mijn therapeut uit de kliniek. In deze brief vertel ik wat er is gebeurd, hoe ik me voel, en vertel ik over m’n eigen ideeën of ik nog geholpen kan worden. Mijns inziens was er maar één therapie die mij nog kan helpen, en dat is een therapie waarbij de agressie weer naar boven zou gehaald worden, dezelfde therapie als die ik al een keer had doorlopen, daar in de kliniek. Een therapie die iemand alleen ondergaat als ie nergens anders te helpen is. Maar ik vertel er ook bij dat dat naar mijn gevoel niet meer kan, omdat ik een verdedigingsmechanisme heb, (net als Dick, die Anke als het goed is ook nog wel kende), dat er voor zorgt dat de agressie niet meer omhoog kan, hetzelfde wat zij heeft beschreven toen ze de therapie van Dick stopzette. Ik vraag haar om raad, en vertel dat zij in de kliniek toch een soort moeder voor me geweest is, en dat ik dat erg heb gewaardeerd. Op deze brief heb ik geen antwoord gehad. Het bleef erg stil. Van een oudtherapiegenootje hoorde ik enkele maanden daarna, dat Anke een aantal maanden niet had gewerkt, en dat ze nu weer terug was. Ik heb nog steeds de overtuiging dat zij mijn brief heeft ontvangen en daar erg van is geschrokken en verantwoordelijkheid daarvoor heeft genomen, want ik weet dat zij een heel verantwoordelijk mens is, en dat het haar aan haar hart gaat, wat er met mij is gebeurd. Ze heeft me in dat jaar intensief behandeld en meegemaakt, en ze heeft me zien groeien en ze is begaan geweest met me, en mede door háár inschattingsfout, ben ik doorgestuurd naar de deeltijdbehandeling. Dit vergeef ik haar 100%, want hoewel zij keihard kon zijn (ze had echt haar op haar tanden), heb ik haar ook leren kennen als iemand met een groot hart voor haar vak, erg veel gespecialiseerde kennis, en erg capabel in haar rol, maar ook ontzettend begaan met haar patiënten. En ze heeft me voor mijn gevoel onvoorwaardelijk geaccepteerd toen ik mezelf had ontdekt, met alle negatieve punten, die daar bij hoorden. Want ik was buiten de therapieën druk, snel boos, vroeg veel aandacht (al kon ik wel aandacht delen), en was veeleisend, maar nu weet ik dat ik dit nodig had om overeind te blijven. En wat ik zo goed vond aan haar, was dat ze duidelijk was en zei wat wel kan en wat niet, en dat ze duidelijk een grens opwierp, wanneer ze die voelde. Kortom: een topvrouw waaraan ik veel heb gehad!
Nu terug naar hoe het verder met mij ging, in de jaren nadat het misging. Nog zeker twee jaar lang, was ik in m’n hoofd bezig met de therapeuten uit de deeltijdtherapie. Wat ze allemaal tegen me hadden gezegd, hoe ik dat moest zien, ik was de hele tijd met hen aan het vechten in m’n hoofd, net zoals ik vocht in m’n hoofd met de begeleiders van het RIC. Ik bedacht me wat ze zouden zeggen, als ik boos zou zijn. En bedacht op hun reactie dan weer een verdediging. Dit speelde zich allemaal af in m’n hoofd, want om dat in echt contact te doen, was voor mij onmogelijk. Dan was de angst te groot, en de kans op verdere beschadiging ook. Om me goed te kunnen verdedigen, moest ik op het niveau van de therapeuten denken, over hoe ik dacht dat ik in elkaar zat, hoe de behandeling had moeten zijn, wat zij niet hadden moeten doen enzovoort. Hiervoor probeerde ik zo logisch mogelijk na te denken. Na mijn brief aan Anke, waarop ik niks hoorde, ging ik me ook weer dingen herinneren die in het contact met haar gezegd waren. Ik herinnerde me plots het belangrijke gesprek ergens aan het eind van m’n therapie – wat ik eerder in mijn verhaal heb besproken – waar we spraken over de angstige gevoelens die volgde op het agressief fantaseren, en waarin Anke vroeg of het angst voor afkeuring was, of angst om niet gezien te worden. Ik besefte toen dat ik voor allebei de zaken bang was, maar dat ik haar niet verteld over deze afkeuringsangst, omdat ik me sterker voor deed dan ik was en me onbewust hiervoor schaamde. Ik voelde me ontzettend verantwoordelijk hiervoor, en dacht dat zij mij puur op dit antwoord had doorgestuurd naar de deeltijdbehandeling, maar toen bedacht ik me dat zij ook eerder al bepaalde ideeën had over hoe het er in mijn gezin aan toe was gegaan, mede door het systeemgesprek wat we hadden gehad, en dat de verantwoordelijkheid bij haar en Desmond lag, ook al had ik hier zelf wel aandeel in. Misschien was het beter geweest als we destijds nog een systeemgesprek hadden gepland om een en ander nog eens goed door te spreken, met m’n ouders erbij.
Ondertussen was het voor mij ontzettend belangrijk dat ik goed gezien werd op het RIC, maar ik had nog niet echt de indruk dat ik altijd goed begrepen werd. Ik had duidelijk verteld dat ik na de kliniek in m’n agressie zat, en dat ik deze had leren hanteren. Maar toen ik dit later een keer herhaalde, zei Rina: “Ja, maar toen was je té krachtig!” waarop ik ze uit onmacht vierkant uitlachte. Maar zulke opmerkingen hakten erin, want wat voor mij duidelijk was dat, ook al zat ik in de psychiatrie, er hier minder gespecialiseerde kennis was op het gebied van mijn problematiek en wat voor soort therapieën ik had doorlopen, en dat het bij ernstig getraumatiseerde patiënten gerechtvaardigd is als ze agressieve fantasieën hebben. Gelukkig kreeg ik, hoe rustiger ik werd, steeds meer begrip, voor mijn gevoel. Want Rina begreep later dat mijn agressieve fantasieën mij overeind hadden gehouden. En dat deed me goed. En zo gebeurden er nog wel meer dingen op het RIC, waarvan ik thuis in gevecht was, maar ik durfde dit niet bespreekbaar te maken, omdat ik al helemaal in m’n hoofd had wat er gezegd zou worden, en dat waren bepaald geen begripvolle woorden. Ik beeldde me in dat ik emmers shit over me heen zou krijgen, waar ik geen verdediging voor had.
Maar de tijd ging verder, en ik kreeg alles steeds meer op een rijtje. Hierdoor kon ik me in m’n interne gevechten gelukkig steeds beter verdedigen. En dat was belangrijk, want dat betekende dat de psychotische gevoelens en de extreme angst ook afnamen. Ik kon als het ware langzaamaan het goede weer zien in mensen. En toen vond ik het tijd worden om ook Eelco de Smet een brief te schrijven, waarin ik hem duidelijk wou maken hoezeer ik beschadigd was. Het was geen boze brief, want dat durfde ik niet. Ik was namelijk bang dat als ik m’n boosheid zou laten blijken, hij m’n brief niet helemaal zou lezen. Dus het was een tamme en verstandelijke brief. Maar ik maakte hem wel duidelijk hoe ik me voelde vóór de therapie, en hoe ik me voelde ná de therapie. En wat voor wereld van verschil dit was. Maar ook op deze brief hoorde ik niks terug, waarop m’n beeld van Eelco, dat ik eerder beschreef, helaas niet echt veranderde.